De wolf en de jager

480

Voor de aardigheid eens een verhaaltje gemodeleerd naar een bekend sprookje.

Op een dag liep een jachtopziener langs het nieuwe gebied van De Hunze en zag tot zijn verbazing een wolf aan de oever liggen. De jachtopziener had geen geweer bij zich, enkel een mes en voelde een zekere vrees. Met wolven wist je het maar nooit. Het was bovendien een enorm groot exemplaar. Het soort waar hij als kind weleens over had gehoord en die een grootmoeder én een meisje in slechts enkele happen had opgevroten. Welnu, in die orde van grootte zag hij de wolf. Om helemaal zeker te zijn dat hij niet droomde zei hij ‘Zo wolf, even uitrusten?’ ‘Ja,’ zei de wolf ‘het leek mij er het juiste moment voor’. De jachtopziener zag nu dat de wolf een zeer bolle buik had en omdat hij wist dat roofdieren dan weinig kwaad doen, nam hij de gelegeheid te baat de wolf wat vragen te stellen. ‘Waarom bevind je je juist hier, waarom niet op het Hijkerveld of in het Bargerveen, daar valt veel meer te scoren, schapen enzo?’ ‘Ja, weet je,’ zei de wolf ‘ik kom net van de Lüneburger Heide en het is daar armoe troef. Het leven was er altijd prima, maar het is er onderhand zo overgewolfd geworden, dat ik weggevlucht ben. Daarenboven hebben wij de laatste tijd een bijzonder slechte naam gekregen. Er wordt steeds meer gewezen op het feit dat wij weleens een schaapje pakken. Maar áls dat al gebeurt, dan pakken we altijd de zwaksten. Zo zijn we’. ‘Jaja, zo ken ik er nog wel een paar’, zei de jachtopziener, ‘maar als het zo uitkomt dan grijpen jullie ook weleens een arm grootmoedertje of een onschuldig meisje, leer mij jullie kennen’. ‘Ja wat nou, dan moeten ze maar niet zo dom zijn om op ons pad te komen. Maar waar vindt een eerzaam levende wolf tegenwoordig nog een mensenprooi? De ouwetjes zijn allemaal weggestopt in bejaardencentra en de kindertjes mogen zich in geen enkel bosje meer begeven. Veuls te gevaarlijk! Dus de kans dat wij wolven dáár tegenaan lopen is wel heel erg klein. We moeten het hebben van muizen en van regenwormen en dat noemt ons schadelijk!’ De jachtopziener kreeg glad medelijden met de wolf. ‘Maar hoe komt het dan dat jij zo’n bolle buik hebt’ zei hij. ‘Nou ik heb net een visser opgevroten. Maar die vroeg er bijna letterlijk om’. Ja, dit was toch wel al te kras! De wolf liet nu een enorme boer en viel als een blok in slaap. Dit leek de jachtopziener het juiste moment om toe te slaan. In een krachtige haal sneed hij de buik van de wolf open en floeps… daar verscheen het hoofd en vlot erop de romp van de visser. Hij had een jong bevertje in zijn hand. ‘Ah, got you!’, zei de jachtopziener, die de zogenaamde visser kende vanwege diens stroperspraktijken. Hij legde hem ogenblikkelijk de handboeien aan en toog met hem heen.

Hoe het verder verging met de wolf? Ja, daar liep het in het bekende sprookje slecht mee af, dus hierop voortbordurend vrees ik voor hem het ergste.

Willem.