Column Willem Haandrikman

469

Zandstraat

 Sinds bij ons de straat er uit ligt, hetgeen al een kilometer van te voren staat aangegeven, rijdt er minstens eens per 10 minuten een auto onze kant op. Hij of zij remt voor ons huis af en laat het voertuig nog een eindje doorrollen om tenslotte een tiental meters voor de hydraulische kraan, die de hele weg bezet, stil te houden. Dan wacht de bestuurder een poosje. Soms stapt hij of zij even uit en kijkt staande naast het voertuig of er toch niet een door alle voorgangers over het hoofd geziene mogelijkheid bestaat dit obstakel te passeren. Die is niet. Vinnig keert hij of zij op de dam van het naast onze tuin gelegen pad en rijdt terug. Vaak zijn het ook stellen. Ik zou die stekelige conversaties op dat stukje terug weleens willen horen. Eén van beiden heeft ontegenzeglijk gelijk, meestal de passagier en die lacht geluidloos tot het voorval is vergeten. Als ik van al die gekwetste bestuurders een euro zou krijgen en ik zou me niet beperken tot een 8-urige werkdag, dan zou ik ’s avonds een zeer tevreden mens zijn. Gaandeweg dit hilarisch gebeuren vroeg ik mij af waarom sommige mensen zich zo moeilijk kunnen schikken naar door hogere lieden opgestelde regels. Ik ben zelf en eerlijkheid gebied dit te zeggen geen donder beter, laat dat duidelijk zijn. Enige jaren geleden reden we weer eens door het Groninger land om ergens naar wij hoopten bij de zee uit te komen. Dat is in Groningen niet overal mogelijk. Zo hier en daar is een doorgang en juist zo’n plek zocht ik. Het was een prachtige avond en we wentelden ons in het zelfbedachte besef dat er op dit moment niemand was die deze weelde even intens ervaarde. We genoten ervan met een voor ons bijna ongekende bravoure. Dat deze zienswijze zo vals was als een krakeling deed er niet toe. Het rijk alleen en dronken van geluk reden we op de beoogde watervlakte af door Oudeschip. Voor één van de laatste huisjes in dit dorpje zaten op een bankje twee oude mannen. Allebei droegen een-zelfde hoedje en allebei hielden een wandelstok recht voor zich uit waarmee ze ritmisch op straat tikten. Ik reed ze kalm voorbij en groette met zwier. Ze groetten terug door even de stok -let wel; ieders eigen stok!- op te lichten. In Groningen groet men nu eenmaal niet uitbundig. Het straatje ging kort na de zitplaats van de twee mannen over in mulzand en dat pad reed ik op. Na een honderdtal meters begon ik over de gekozen route te twijfelen, maar tegen deze gedachte in reed ik toch door en pas na een kilometer kon ik geen kant meer op. Daar stonden we. Links en rechts vers omgeploegde akkers als een woelige watervlakte. Met moeite draaide ik over de voren en keerde haastig terug. Een vaalrode stofwolk hing strak achter de auto en markeerde akelig scherp mijn flater. De mannen zaten er nog net zo. We reden ze schaam-lachend voorbij en togen richting Noordpolderzijl. Daar is de zee dag en nacht open.

Gedurende dit schrijven keerden er een tiental auto’s. Misschien is het wat om met een wandelstok bij ons hek te gaan zitten en rustig toe te kijken of…

stuur ik dan juist aan op een botsing?