Column Willem Haandrikman “Twee manen”

381

Twee manen

We verbruiken teveel energie, het is niet anders. Met we bedoel ik niet ons tweeën, maar de hele wereldbevolking. Dat klinkt nogal pedanterig, alsof ík zou weten wat al die 7 á 8 miljard medeaardbewoners aan energie verdoen.

Maar ik zie het op de televisie, ik lees het in de krant en ik hoor het op de radio en dan moet het toch wel zo zijn. Nu bezitten wij maar weinig apparaten en aan modespeeltjes doen wij niet, niettemin maakte ik mij zorgen over ons bestedingspatroon en om aan dit ongenoegen een eind te maken vulde ik onlangs een enquête van het milieubureau in. Na verloop van tijd zouden wij wel te horen krijgen hoe groot onze ecologische voetafdruk is.

Toen ik nog alleen was heb ik lange tijd jaarlijks mijn opgaaf gedaan aan een milieubureau te Amsterdam en zat ik altijd ver onder het gemiddelde. Ik leefde toen nog in mijn uppie en op het vrekkige af. Bij de intrede van mijn vrouw veranderde dat drastisch en het bureau belde mij bij de laatste opgave met zekere verontrusting. Mijn/ons energieverbruik was maar liefst met 130% gestegen! Ik legde de situatie uit. Sindsdien is ons verbruik wel weer iets gezakt, maar toch aardig hoog gebleven. Dat bureau heb ik daarna afgezegd.

Van alle op de nieuwe lijst voorkomende apparaten bleken wij er maar een fractie te bezitten en wat betreft gas en stroom zaten we gunstig. Althans, dat hield ik mij voor. Extra rendement zou nog te halen zijn uit vloerisolatie en tochtstrips, maar dat was het dan ook wel zo’n beetje. In een nootje legde ik uit dat een nieuwe zonnecollector een optie was, maar een eigen windmolen zou een te grote inbreuk zou zijn op ons rustig leventje. Mooi. Vanmorgen kreeg ik het rapport terug en dat viel mij niet mee. We zaten ver boven de door hen gestelde norm, zo ver zelfs dat indien de hele wereldbevolking op dezelfde welvaartsvoet als ons zou leven er voor de levering van voldoende voedsel en energie een oppervlakte als twee manen extra nodig zou zijn.

Ik liet dit oordeel lang door mijn hoofd tollen en dronk er ’s avonds een straf biertje op. Dat doe ik zelden, eigenlijk alleen wanneer ik tot een bevredigende afronding van het één of het ander ben gekomen. Ik had de verwarming na het Journaal van acht uur al teruggezet tot de koude mij dwong naar bed te gaan. Ik liep tenslotte nog even de tuin in. Dat is een goede gewoonte. Ik keek als onderdeel van deze gewoonte nog even omhoog en ik verbeelde mij dat er niet één maar plotsklaps twee manen stonden. Weliswaar dicht bij elkaar, maar toch… Enigszins verward liep ik weer naar binnen en nam me voor die extra maan tot één terug te brengen. Dat moet te doen zijn.

 

 

Willem