Als kind was ik al erg gefascineerd door motoren. Dat zou kunnen doordat mijn vader op een motor reed, een 125cc-er weliswaar en later een 250-er. Types die ik tijdens de omritten met klassieke motoren die ook ons huis passeren nog weleens voorbij hoor pruttelen. Ik herinner me dat er eens een man op een grijsgroene joekel van een motor ons erf op kwam rijden. Het was eentje met een zijspan en een niet onbelangrijk detail: het was een Amerikaanse! De man reed met het voertuig tot vlak achter de boerderij, waar ik met iets doende was. Ik was iets van tien jaar. The Beatles waren nog ver uit beeld. De man stapte af en besprak binnen iets met mijn vader. Ik bekeek met buitengewone interesse de motorfiets met het bakje. De ‘chauffeur’ steeg korte tijd later weer op, startte het voertuig en wat er toen gebeurde oversteeg al het voorgaande: de man reed namelijk achteruit en maakte alzo een rondje alvorens van ons erf af te rijden! Dat had ik nog nooit een motor zien doen. Later hoorde ik dat de motor door de geallieerden, in dit geval de Canadezen, na de oorlog was achtergelaten en dat het mogelijk een echte Harley-Davidson was. Dat merk en de daarbij horende mythes paste voor mijn gevoel in het rijtje niet te bevatten grootheden, zoals De Spoetnik en de Apollo, Vliegende Schotels en de wonderlijke uitvindingen van Bram Vingerling. Maar de motor werd steeds meer ingehaald door de auto. Wij jongeren kozen een Püch, een Zündapp of een Kreidler en gingen op onze 18de spoedig over op het overdekte voertuig, te weten: een Opel Kadett, een Fiat 500, een Eend of een Volkswagen-kever. Veel comfortabeler en reuzehandig als vrijmobiel. De belangstelling van de babyboomers voor motoren begon pas te komen toen huisje-boompje-beestje was geregeld en de kinderen de deur uit waren en zoals een woordvoerder van Harley-Davidson dat onlangs verwoordde ‘het tijdloze verlangen naar avontuur’ zich aandiende. Dat is een moeilijk te stillen begeerte, die zowel onder mannen als vrouwen plotseling de kop opsteekt en niet wil wijken voor die is ingelost. Het Easy-rider–syndroom, noem ik het hier maar even. Op de avonden voorafgaande aan de TT zie je alle soorten en maten motoren in een lange rij langs de Asser Vaart staan en vormen dan het grootste openluchtmuseum van Nederland. Een kostbare collectie. Het is er barstensdruk. Af en toe manoeuvreert een bezitter zijn machine uit de rij en maakt voor de toeschouwers een ererondje. De handen kunnen amper bij het stuur en de voeten amper bij de pedalen, maar dit rijden is dan ook meer dan vervoer alleen. Het overstijgt dit wezenskenmerk, het is verworden tot bewegende kunst (moving art)! Zien en gezien willen worden, dat is de kwestie. Waren die zware jongens uit Amerika al prijzig, nu met de nieuwe regels en de in- en uitvoerheffingen zal dat nog erger worden. Niet alleen de Harley’s, maar ook de Levi’s en de Bourbons en wie weet wat al niet meer. ‘Die producten gaan toch hopelijk op den duur niet uit China, Japan of Zuid-Korea komen’, hoorde ik al iemand zeggen. Een collega van mij reed op een Honda Goldwing -ook geen kattenpis!- maar werd door de echte motorfanaten bijkans uitgelachen. Want de Honda mist het geluid dat de Harley zo bijzonder maakt en dat willen de echte Harley-aanhangers. Of er in Canada de eerstkomende tijd nog Harley’s zullen worden verkocht, is zeer de vraag, want Trump (en zijn bende) wil Canada annexeren en dat laten de Canadezen niet over hun kant gaan en daarom boycotten ze Amerikaanse producten. Ik kan me het voorstellen. Enfin, we wachten maar af of de soep werkelijk zo heet wordt gegeten. Ik koester in ieder geval de herinnering aan die grijsgroene machine op ons erf en hoe het min of meer voor eeuwig uit beeld verdween. Zeer binnenkort komen die ouwe machines weer uit de schuur en pruttelen of zoeven ze weer voorbij. Bertus op de Norton, Tinus op de BSA! Alvast veel plezier. Rustig an, lijkt me overbodig te zeggen.
Moi!
Willem.