Menig visser vraagt zich het wel eens af als hij weer niets vangt: “Zit hier wel vis of ligt het aan mij?” Om gelijk maar met de deur in huis te vallen, vis zit er genoeg in de Hunze! Tijdens het ontwikkelen van een nieuwe methode om vissen aan te tonen is er door Sylphium molecular ecology in augustus van dit jaar een watermonster uit de Hunze gebruikt. Dit watermonster is genomen nabij de oude stuw bij Gieterveen. Dit gaf een mooie kans om te zien, welke vissen zich in “onze achtertuin” ophouden. In totaal zijn er 17 vissoorten aangetoond, waarvan een aantal zeldzaam zijn.
De aangetoonde vissen zijn:
Blankvoorn
De blankvoorn (Rutilus rutilus) is een vis uit de familie van de karperachtigen. In Nederland is het de algemeenst voorkomende vis, die in bijna ieder watertype in grote aantallen voorkomt. De blankvoorn wordt zo’n 45 centimeter groot. Hij bereikt dit formaat vaak in de grote rivieren en in zandafgravingen. In kleinere wateren wordt de blankvoorn vaak niet groter dan 30 centimeter. De blankvoorn komt ook vaak in relatief voedselarm water als dominante vis voor en wordt dan niet veel groter dan 25 centimeter.
De tiendoornige stekelbaars (Pungitius pungitius) ook wel “moddermannetje”, “zwarte Stekelbaars”, of “dwergstekelbaars” genoemd, is een vis die inheems is in de Benelux. Hij heet “tiendoornig”, maar hij komt voor met meer en met minder stekels. De rugstekels staan wat onregelmatig naar links en rechts, zodat de stekelbaars ze tegen zijn lichaam aan kan leggen zonder dat ze elkaar raken.
De baars (Perca fluviatilis) is een vis uit de vissenfamilie Echte baarzen (Percidae), die in de Benelux inheems voorkomt. Verwanten van deze soort zijn onder andere de snoekbaars en de pos. Hij kan tot 60 centimeter lang en 4,5 kilogram zwaar worden. Hij kan 16 jaar oud worden. De baars is ondanks zijn stekels een gewilde prooi van de snoek. Baarzen staan evenals snoeken bekend om hun kannibalisme. In de zomer komen vaak erg grote scholen met jonge baars voor die voor hun wat oudere soortgenoten een gewilde prooi vormen. Ook dan jaagt de baars vaak groepsgewijs op de opgejaagde visjes.
De kolblei of blei (Blicca bjoerkna) is een zoetwatervis die tot de karperachtigen behoort. De kolblei zwemt dicht bij de bodem en voedt zich met kreeftjes, slakken, planten en algen. Voor de paai zijn waterplanten essentieel. De kolblei is iets meer stroomminnend dan de brasem.
De pos (Gymnocephalus cernuus) is een zoetwatervis die inheems voorkomt in de Benelux. De pos hoort tot de familie van de echte baarzen. De pos wordt tot 25 centimeter lang. De pos komt algemeen voor in open water zoals het IJsselmeer. Tijdens de paaitijd in april-juni vormt de pos grotescholen. Ze paaien in ondiepwater op waterplanten, stenen en andere obstakels. Pos is naast de blankvoorn het belangrijkste voedsel voor de aalscholver.
Het vetje (Leucaspius delineatus) is een kleinblijvende karperachtige vissoort. Het vetje is een spoelvormig visje met een brede bovenstandige bek en een vrij stompe kop. De vinnen zijn afgerond. De zijlijn is onvolledig en hij heeft grove schubben die vrij gemakkelijk loslaten. Ze zijn zilverachtig, maar als er veel daphnia in het water zitten soms ook wat lila. De visjes kunnen maximaal 12 cm groot worden, maar zijn meestal zo’n 6 tot 8 cm lang. Jonge vetjes zijn moeilijk van alvers te onderscheiden. De stompe kop en de bek die aan een shovel doet denken zijn duidelijke kenmerken van het vetje.In de paaitijd kan het mannetje aan de paaiuitslag in de vorm van kleine witte puntjes over het hele lichaam herkend worden. Het vrouwtje heeft een wittige wat gezwollen genitaalpapil.
De zeelt (Tinca tinca), ook gekend onder de naam louw[3], is een vis, die tot de karperachtigen behoort en tot ca 70 cm lang kan worden. De vis heeft een groenige kleur die varieert al naargelang de bodem en de leeftijd, en hij heeft een dikke slijmerige huid met zeer kleine schubben. De zeelt is goed herkenbaar aan de rode iris in zijn oog, de bolle vinnen, de nauwelijks ingesneden staartvin en de baarddraden. Mannetjes zijn goed te onderscheiden aan de grotere buikvinnen. Ze reiken tot voorbij de anus en hebben ook een sterk verdikte eerste vinstraal. De oorspronkelijke Nederlandse zeeltvariëteit heeft een donker mosgroene kleur, maar in het verleden zijn ook meer licht bronskleurige zeelten uitgezet. Visjes van nog geen vier centimeter hebben een zwarte vlek bij de staartwortel, een zogenaamde oogvlek. Misschien dient deze vlek om predatoren in het ongewisse te laten wat de voorkant van de vis is.
De Europese karper (Cyprinus carpio), ook wel gewoon karper, is een beenvis uit de orde van karperachtigen. De vis kan tot 120 cm lang worden.[2] De karper is herkenbaar aan zijn 4 baarddraden, twee korte op de bovenlip, twee lange in de mondhoeken en de lange rugvin met zeer sterke eerste vinstralen. In de natuur kan hij 30 tot 40 jaar worden.
De winde (Leuciscus idus) is een zoetwatervis die tot de karperachtigen behoort. Hij wordt ook wel zilverwinde genoemd. De vis komt voor in open water. Hij kan na 6 jaar een lengte van 30 cm bereiken. Hij kan echter tot 80 cm lang worden. Exemplaren van ca 50 cm zijn niet zeldzaam.
De snoek (Esox lucius) is een grote zoetwatervis uit de familie van de snoeken (Esocidae). Het is een van de roofvissen die in België en Nederland voorkomen. De snoek is daarnaast in delen van Europa, Azië en Noord-Amerika te vinden. De snoek is een zoetwatervis en heeft een karakteristieke, torpedo-achtige lichaamsbouw. Snoeken kunnen 15 jaar oud worden.
De kleine modderkruiper (Cobitis taenia) is een zoetwatervis, en is de kleinste van de drie in de Benelux inheemsemodderkruipers. De kleine modderkruiper wordt 10 tot 14 cm groot. Het is een zeer beweeglijk, wormachtig visje met een fraai patroon van donkere vlekken op zijn flanken. Ter verdediging heeft hij een kleine uitklapbare stekel onder zijn oog. Aan zijn bek zitten zes korte tastdraden die hij gebruikt om `s nachts naar voedsel (kleine diertjes en detritus) te zoeken op de bodem. Overdag verschuilen ze zich in de modder. ’s Nachts zwemmen ze graag.
De paling, ook wel aal of vollediger Europese aal (Anguilla anguilla), is een straalvinnige vis die behoort tot de familieechte palingen (Anguillidae). De soort is een trekvis. Deze bruin tot grijsachtig gekleurde vis heeft een zeer langwerpig lichaam dat meer dan een meter lang kan worden. Door de karakteristieke lichaamsbouw, lage rugkam en nauwelijks zichtbare schubben is deze gemakkelijk van andere vissen te onderscheiden. Paling komt voor in grote delen van Europa en noordelijk Afrika en is een bewoner van wateren met modderbodems. Overdag wordt er geschuild en ’s nachts gejaagd op kleine ongewervelde waterdieren zoals waterpissebedden enaasgarnalen en/of kleine vissen.
De riviergrondel (Gobio gobio gobio) is een in de Benelux inheemse vis die tot 20 cm lang wordt. Het is een bodembewoner met twee tastdraden aan zijn bek. Hij leeft van kleine diertjes als kreeftjes. De riviergrondel komt vrij algemeen in kleine scholen voor, is redelijk bestand tegen vervuiling. De belangrijkste factor voor het voorkomen van riviergrondels is de beschikking over goede paaiplekken. Ze paaien in de oevervegetatie van stromend water. Er wordt van april tot juni gepaaid. De riviergrondel komt vrij algemeen in kleine scholen voor, is redelijk bestand tegen vervuiling. De belangrijkste factor voor het voorkomen van riviergrondels is de beschikking over goede paaiplekken. Ze paaien in de oevervegetatie van stromend water. Er wordt van april tot juni gepaaid.
De bittervoorn (Rhodeus amarus) is een karperachtige vis (Cyprinidae) die voorkomt in schoon stilstaand of langzaam stromend water. Volwassen bittervoorns zijn 5 à 6 cm groot. De maximum lengte is 9 cm. In Nederland is de bittervoorn een beschermde soort, die toch een grote verspreiding heeft. In jaren zestig van de 20e eeuw is de bittervoorn een tijd lang zeldzaam geweest, waarschijnlijk door een combinatie van vervuild water en het massale sterven van zoetwatermossels tijdens de strenge winter van 1962/1963. Op het ogenblik lijkt de bittervoorn met een opmars bezig en komt hij ook in het oosten en zuiden van het land steeds meer voor.Dit valt samen met de Europese uitbreiding sinds 1980 waarbij de bittervoorn zijn areaal naar het Oosten toe uitgebreid heeft, waarschijnlijk veroorzaakt door de hogere voorjaarstemperaturen in die periode. De bittervoorn heeft een vrij korte generatiecyclus, waardoor de stand van bittervoorn van jaar tot jaar flink kan verschillen, afhankelijk van het laatste voortplantingssucces.
De ruisvoorn (Scardinius erythrophthalmus) is een inheemse vissoort, die leeft in de zoete wateren in de Benelux. De ruisvoorn komt veel voor in iets voedselrijker helder water met veel waterplanten. Hij leeft in scholen aan het oppervlak van het water. Omdat de ruisvoorn in dit type water een van de dominante soorten is wordt het ook wel het snoek/ruisvoorn-watertype genoemd. De ruisvoorn paait normaal van april tot juli. Naast insecten en zaden, eten ruisvoorns ook veel waterplanten als de watertemperatuur boven de 18°C komt, zodat ze voor tuinvijvers en aquaria niet aan te bevelen zijn. Anderzijds zijn het wel fraaie vissen met felrode vinnen die zich goed laten zien. De ruisvoorn is een belangrijke bron van voedsel voor snoek in het bovengenoemde watertype.
De brasem (Abramis brama) is een vis die behoort tot de familie van de Cyprinidae. Het is een van de talrijkste vissen van Nederland en door zijn gewicht vaak de belangrijkste vis qua biomassa. De maximale lengte is 90 cm. Een Duitse recordvis uit 2000 was 85 cm lang en woog zeven kg. Normale lengten zitten in het bereik van 40 tot 60 cm en brasems boven de 70 cm komen alleen in specifieke omstandigheden met een lage stand aan brasem voor.
De nieuwe methode is gebaseerd op DNA, wat vissen achterlaten in het water tijdens het zwemmen. Dit zogenaamde environmental (e)DNA komt via slijm, schubben en uitwerpselen in het water terecht. Elke vissensoort heeft zijn eigen unieke DNA en door al dit DNA in het laboratorium te analyseren, kan bepaald worden welke vissen er aanwezig zijn in het water. Voor deze methode is een halve liter water voldoende om alle vissen in één keer aan te tonen. De beschreven methode is nieuw en in Nederland is het Groningse Sylphium molecular ecology het eerste bedrijf, die op deze manier alle vissoorten kan aantonen.
Naast vissers willen vooral waterschappen, Rijkswaterstaat, sportvisserij organisaties en natuurbeheerders weten welke vissoorten waar leven. Dit heeft te maken of het uitgevoerde beleid werkt, dus komen er bepaalde vissen terug na natuurherstel, zoals het hermeanderen van de rivier. Een tweede belangrijk punt is, als er bepaalde vissen ergens voorkomen, die wettelijk beschermd zijn, moet daar rekening mee gehouden worden met het maaien of graaf en baggerwerkzaamheden.
Traditioneel wordt dit onderzoek naar diversiteit uitgevoerd met netten, fuiken of door elektrisch te vissen. Bij elektrisch vissen wordt het water onderstroom gezet, waarbij alle vissen verlamd raken en gaan drijven. De vissen worden bij deze methoden gevangen, geteld en teruggezet. Echter dit is zeer stressvol voor de vissen, waarbij een deel het leven laat. Vooral voor de zeldzame soorten is dit erg ongewenst. Een ander nadeel van traditionele methoden is dat niet alle vissoorten zich makkelijk laten vangen. Ze zwemmen langs de netten, of blijven, nadat ze onder stroom gezet worden, vast zitten in hun hol in de oeverwal. Vanuit de natuurorganisaties is er dus vraag naar gevoelige maar minder invasieve methoden om de visstand in kaart te kunnen brengen.
Bron: Foto’s en de beschrijvingen van de vissen zijn overgenomen van Wikipedia.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.