Wij wonen hier

200

Het weer nodigde ertoe; zon, windstil, graadje of 14 en dat in oktober. In het verleden (ver verleden moet ik bijna zeggen) stond ik op de derde oktoberdag om vijf uur op en was tegen zes uur in Zuidlaren. Voor de stroom aan. Het geluid van paarden en zien hoe handelaren er mee omgingen. Dat was niet altijd even jofel. Vroeger stonden ze (koeien, paarden en eventueel ander vee) nog aangelijnd langs de kermisattracties. Dat is gelukkig niet meer het geval, ofschoon het geluid van alles wat zwaait en zwiert nog goed doorklinkt tot waar de paarden nu staan. Dat is voorbij de synagoge, de zoveelste brink, in lange dampende rijen. Ik mag graag paarden zien en dan niet die opgetutte prima donna’s, maar natuurlijke paarden. Het liefst Belgen. Paarden met de omvang van een jonge olifant en de kracht van een Caterpillar. Maar zulke paarden zie je niet zo vaak meer. Behalve op de Zuidlaardermarkt. Ze vormden altijd bekijks. De laatste keer dat ik er was, brak er eentje los. Groot paniek over heel het terrein! Ze ging gewoon even buurten en de eigenaar kon haar makkelijk terugpakken. Probleem opgelost. Zag de hele wereld er maar zo vredelievend uit.

Ik ga dus al jaren niet meer. Om de dag toch een aardige invulling te geven, gingen we vanwege dat mooie weer even naar het Nije Hemelriek. In de zomer is daar geen doorkomen aan. Nu wel. We namen Rossi mee en liepen langs het water. Aardig wat mensen dachten er net zo over. We kwamen spontaan aan de praat met mensen uit Amsterdam en hadden het over zaken aangaande de honden. Zij hadden drie van die schietstoeltjes, net als Rossi. Wandelen met een hond levert altijd aardige gesprekjes op. Dat ze uit Amsterdam kwamen, zeiden ze al na een minuut, áls we het al niet hoorden. En dat alles er veel duurder is dan hier en drukker en dat zij hier dolgraag zouden willen blijven. Daar konden wij wel in komen. Wij zeiden dat wij hier, op een steenworp afstand, wonen. Niet dat ik het erin wilde wrijven, maar mochten we ook een keer een mazzeltje hebben? Het Westen heeft al zoveel en wij, zoals de man zei, vooral heel veel oorlogsmonumenten. Daar had ik nooit zo bij stil gestaan. Qua museums lopen wij dan weer ver achter en grote artiesten steken moeilijk de IJssel over. Dat zou je een gemis kunnen noemen. En de lucht is hier heerlijk schoon, zei de vrouw. Nee, ze zouden zó wel willen ruilen, ongeacht ons stulpje. We wensten elkaar het beste toe en liepen verder. Op de parkeerplaats zag ik veel auto’s met Duitse nummerplaten en passeerde Duitsers wandelaars die allemaal vriendelijk groetten. E.U. ohne Grenze. Laten we daar zuinig op zijn.

In dat verleden was ik op de derde dinsdag van oktober zo tegen de middag altijd wel weer thuis. Voor de enorme massa marktbezoekers aan. Want dat is niet mijn ding, net zo min als Amsterdam mijn ding is. Toen ik ‘Ja, wij wonen hier’ tegen de man zei, voelde ik mij even twee, misschien drie centimeter opstijgen. En daarna weer dalen en met beide voeten stevig op de grond terechtkomen.

Willem.