Collumn: Herfst in Drenthe

562

In een vorig stukje heb ik aandacht besteed aan de vele witte bordjes op onze oude begraafplaats. Middels die bordjes worden relaties van de op deze plekken rustende doden verzocht contact op te nemen met de gemeente. De reden is de verregaande staat van verwaarlozing van deze grafzerken. Ik heb hier een en ander over gehoord tijdens de voor het eerst gehouden Lichtjes-avond dat op beide kerkhoven plaatsvond op 2 november j.l. Het is niet zo, zei mij een bestuurslid van onze plaatselijke begrafenisvereniging, dat bij geen gehoor de schop zomaar de grond in gaat, maar het opruimen van kapotte grafstenen, zerken en wildgroei zal op den duur wel plaats gaan vinden. Het geheel moet toonbaar blijven. Het mag bij de levende mens een puinhoop zijn, de onthande mens laat men niet verkommeren in een zwijnenstal. We laten de wormen de wormen, maar bovengronds zorgen we dat alles er ordentelijk bij ligt. Zo ongeveer was de strekking van zijn uitleg.

De Lichtjesavond was overigens een verre van droefgeestige aangelegenheid. Normaliter zou een bezoek aan een kerkhof in het avonddonker voor menigeen een griezelige trip zijn. Dat hoeft niet, want als er ergens een plek is waar een mens ongestoord tot zichzelf kan komen, dan is het hier wel. Het heeft deze naam verkregen door de talloze griezel- en spookverhalen en het dient gezegd dat de diverse groepjes deelnemers, die allen waren voorzien van flakkerende waxinelichtjes en die zich kriskras tussen de zerken voortbewogen, ook wel een sinister beeld opriep. Zo af en toe klonk een lichte kreet als iemand zich bij een zerk vertrad. Of om na de gestelde vraag ‘Wie ben jij?’ in het flakkerlicht het bijna spookachtige gezicht te ontwaren van een allervertrouwste dorpsbewoner, gaf de nodige hilariteit. Dat gaf deze tocht ook wel iets spannends. Op het nieuwe kerkhof was de gang langs de graven onaangenamer, want donkerder en kouwer vanwege de open vlakte. Ik hoorde iemand zeggen dat zo’n rij windmolens daar in de toekomst alleen nog maar aan toe bij kan dragen. Ik voelde een ongemakkelijke spanning. Laat ik het daar niet over hebben, dacht ik. De neuzen stonden nu allemaal redelijk dezelfde kant op. Na koffie en een praatje in de kerk, zeiden we: ‘Volgend jaar opnieuw, zelfde tijd, zelfde plaats?’. ‘Deo volente’ zei iemand. ‘Jaja, na de lente’, zei iemand anders. En zo ging ieder zijn weg, geheel opgekikkerd en klaar voor de winter.

Willem.