Column: Gevalletje van niks

606

Van Godfried Bomans weet ik -uiteraard niet persoonlijk, maar uit één van zijn vele stukjes- dat schrijvers nogal eens geneigd zijn een hen overkomen gebeurtenis te snel op papier te smijten. Bomans zei hierover dat het vocht van de emotie eerst moet opdrogen voor men het verhaal schrijft. Nu ben ik een Bomansbewonderaar en -lezer en heb mij altijd aan deze regel gehouden, maar vanmiddag overkwam mij toch iets dat ik meteen op het scherm kwakte. Ik zal het zeggen. U weet, ik heb er vaker over geschreven, dat ik het op mijn loopjes met de hond (‘Rossi is de naam’) niet kan laten zwerfvuil op te rapen en het thuis of ergens onderweg in een vuilnisbak te gooien. Ik ben overigens niet de enige die dit doet, ik deel deze eer met plezier, want wij houden van een schone wereld, laat dat duidelijk zijn. Vanmiddag op mijn terugrit naar huis heb ik een deel van de Noordveensedijk schoongemaakt. Ik trof er onder andere afval aan van wietplantjes en twee zakken met voornamelijk piepschuim. Mogelijk waren die zakken van een karretje gewaaid. Ik nam de zakken mee en besloot dat ik op zijn minst een van beide in de vuilnisbak bij de carpoolplaats nabij de op- en afrit van de N33 in de daar aanwezige vuilnisbak kwijt kon. De bak was nog bijna leeg – dat scheelde. Hiermee doende hoorde ik plotseling achter mij iemand zeggen dat dit niet mocht. ‘Daar is die bak toch voor’, zei ik terug. Er stond een mevrouw met een hondje achter mij die zei dat wat ik deed verboden was. Ik zei nu dat dit vuil niet van mij was, maar dat ik het bij elkaar gezocht had -bermvuil- en dat ik dat zoals gebruikelijk in een gemeentelijke bak deponeerde. Ze keek me strak aan en zei dat ze mij niet geloofde. Het gebeurt niet vaak dat ik niet wordt geloofd -tenzij men het verzwijgt- en erger nog dat iemand dat glashard zegt. ‘Maar het is wel zo’, zei ik en ik propte de boel nog eens extra aan alsof ik er mee wilde zeggen dat zij een hele dame was om mij dit er weer uit te laten halen. Bovendien moest er ruimte overblijven voor de goedwillende passant. ‘Die bak is voor het afval van de mensen die hier parkeren’, zei ze strak. Nu werd ik vals. ‘Ja en de rommel van die gasten raap ik altijd op, omdat veel parkeerders te lamlendig zijn het in een bak te gooien’, zei ik luid. Ik wist dat het geen enkele zin had mij te verdedigen. En ik wist ook dat zij, als ze de kans zou krijgen er werk van te maken, het zéker zou doen. Ik zou me onmogelijk kunnen verdedigen en bij controle van de door mij gedumpte zak zouden de dienders bovendien de wietresten vinden en dan was de cirkel rond. Probeer je dan maar eens staande te houden. De mevrouw keek me nog eens doordringend aan en zei als betrof het een genadeschot ‘En ik geloof u niet’ en liep met opgeheven hoofd verder. Vergramd stapte ik in mijn auto en reed naar huis.
Als ik de raad van Godfried Bomans op zou volgen, dan zou ik dit voorval een dag in de ijskast moeten leggen, om het er daarna nooit meer over te hebben. Maar nee, toch maar niet, want ik merk vaker dat wanneer ik een grote zak bij elkaar geraapte rommel ergens in een vuilnisbak gooi, er niet zelden een opmerking over wordt gemaakt. ‘Kunj dat thuus in je eigen bak niet kwiet’, bromde laatst een mevrouw bij de supermarkt nogal pinnig tegen mij. Nu ben ik zelf ook niet altijd even aardig. Een tijd geleden zei een man die mij doende zag de bermen te schonen, dat het de jeugd is die de boel zo vervuild. Hij had wel een punt, maar toen ik hem op de man af vroeg waar hij zijn peukjes altijd laat, was zijn gemopper nog tientallen meters verder te horen. Ik bedoel maar: de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Daarom laat ik het nu eens niet betijen en gooi het nog ‘nat van de emotie’ op het scherm.
Willem.