Vanmorgen ben ik op bezoek geweest bij Ginie Nijboer Dijkhuizen. Ze is voor enige jaren terug verhuisd naar Gieten en raakte bevriend met mijn schoon-moeder. Mijn vrouw bezoekt haar regelmatig na haar vrijwilligerswerk in het zorgcentrum. Ik kom Ginie zo af en toe in het dorp tegen en dan praten we even bij. Ze is 91 jaar, fragiel, maar nog goed bij verstand en heel plezierig om mee te kletsen.
Enige tijd geleden verstrekte ze mijn vrouw een keurig geschreven lijst met de namen van alle winkeliers en bedrijven die zich vroeger in ons dorp bevonden. De meeste zijn van voor mijn tijd. Ik was verrast. Toen ik haar kort daarop weer in het dorp tegenkwam, zei ik dat we die lijst eens moesten doornemen. ‘Ja dan doen we’ zei ze en nu was ik bij haar. Ik had de lijst in een documentje gezet en in rubrieken verdeeld zodat ik allerlei eigenaardigheden die ze stellig te berde zou brengen kon toevoegen. We begonnen bij de bakkers. Dat waren in ieder geval: Roel Koops, Geert Boelens, Willem Kramer, Jan van Rossum, Jan Darwinkel. Je zou denken dat er een stevige concurrentie moet zijn geweest, maar ik heb nooit vernomen dat men elkaar klanten probeerde af te pakken. Evenmin heb ik ooit iets vernomen over klantenwerving of iets wat daar op leek. Ieder had zijn/haar eigen klantenkring. Het dorp Gieter- en Bonnerveen telde rond de eeuwwisseling tegen de 1200 inwoners, daar moest men als neringdoende zuinig mee om springen. Toch was het mogelijk dat er zoveel winkeliers en bedrijven een ‘bescheiden’ inkomen hadden. Want er waren naast de vier genoemde bakkers ook nog zeven kruidenierszaken. Sommigen waren niet veel groter dan een kamer. Ik herinner me het winkeltje van Harm en Riek ’tannie’ Kupers nog levendig. In de ruimte waar zij haar winkeltje bestierde -want het was vooral háár bedoening- bevindt zich nu een moderne, niet eens zo grote keuken. Dat was de oppervlakte van de hele winkel, teweten: het gangetje voor de klant(en), de toonbank, de voorraadbakken en -flessen en van alles op planken aan de muur. In het Veenkoloniaal Museum te Veendam is een soortgelijk winkeltje van elders overgeheveld en te bekijken. Naast tannie Kupers waren er Stoffer Poelman, Bertus Alserda, Ginie Poelman, Harm Pomp, Aaltje Pot en Geert Ramaker. Enkele van deze winkels heb ik zelf nog gekend. Ik bedoel met kennen dat ik er ooit weleens geweest ben. Een jonge jongen had in een kruidenierswinkel weinig te zoeken. Alleen eind november werden wij gelokt om de zogenaamde sinterklaastafels te bekijken. Daarop lagen vele begerenswaardige spullen uitgestald, die wonder o wonder (als je tenminste nog in de ouwe baas geloofde) op 6 december ’s ochtends bij je thuis op tafel lagen. Zo ging het tenminste bij ons. Lang niet al die winkels hadden een sinterklaastafel en die waren voor ons jongeren dan ook niet van belang. Dan had je nog de opdeling in winkels voor mensen van christelijk huize en winkels voor de vrijzinnigen of openbaren. Ze hadden denk ik ongeveer dezelfde waren. Maar die opdeling was er wel degelijk. Van de huisbezorgende kruideniers kan ik mij tenminste niet heugen dat mijn moeder ooit iets bij Alserda – De Spar- kocht, want die waren christelijk. Mijn broer Harm was overigens bevriend met hun zoon Tonny. Dat mocht wel, maar zakendoen was kennelijk van een andere orde. Toen ik begon te roken kocht ik weleens een pakje Samson bij Alserda. Roken was bij ons thuis geen gewoonte, alleen als er visite kwam werd er afhankelijk van dat bezoek gerookt. Dan stak zelfs mijn vader weleens een Chief Whip of een North State op. Maar wij kinderen werden toch niet geacht te roken. Door mijn shag bij Alserda te kopen wist ik dat het niet uitlekte. Dicht als een waterslot en zo had de opdeling ook weer zijn aardige kanten. Het merendeel kocht mijn moeder overigens bij Kupers, hoewel die ook christelijk waren. Dit had natuurlijk te maken met de plek van de winkel, twee huizen van ons af. Daar kon je moeilijk omheen. Niet zelden moest er ’s avonds nog eventjes iets gehaald worden, stroop bijvoorbeeld of suiker en dan stuurde moeder één van ons met een weckfles naar tannie. Ze schepte het gevraagde met een grote houten lepel uit één van de vaten die onder de toonbank stonden of die ze van een plank achter haar pakte. Ik kan mij deze handeling nog goed voor de geest halen. Met zo’n service en zo vlak naast de deur waagde je het niet makkelijk om je boodschappen elders te doen. Maar omdat tannie Kupers een beperkte aanbod had, liet moeder ook boodschappen bezorgen door Geert Ramakers. Hij was de broer van mijn grootmoeder van vaderskant. Mijn grootmoeder was op jeugdige leeftijd, nog voor de geboorte van Geert, bij het kinderloze gezin Sloots aan de Tjassenswijk in Gieterveen geplaatst en hoewel er mogelijk hierdoor tussen broer en zus weinig binding bestond, betrok moeder wel het een en ander van de Ramakers. Verder dan het bezorgen van de waren die moeder keurig in het bestelboekje schreef ging onze omgang niet. Toen zijn winkel ophield te bestaan bestelde mijn moeder bij Stoffer Poelman, dat later het supermarktje van Bert en Berta Dekker werd en toen dat ook verdween kocht ze bij SRV-Smit. Van sommige winkels weet ik helemaal niets. De winkel van vrouw Pot is er zo eentje. Deze bevond zich op maar een paar honderd meter van ons huis aan De Hilte, maar ik ben er nooit geweest. Ik weet alleen dat er standaard een paar zeeppoederdozen voor haar enige winkelraam stonden. Wat zij verder verkocht? Ja, etenswaren en dus schoonmaakspullen. De winkel van Harm Pomp was weer een ander verhaal, want ik noemde het altijd Paas. Dat kwam, vertelde Ginie, omdat de dochter van Pomp trouwde met Jan Paas. Ze woonden in bij Pomp en stilaan nam de dochter de winkel over. Het pand, een jaren geleden prachtig gerestaureerd woonhuis, staat recht tegenover het terrein waar vroeger de lagere school stond, met daar weer achter het sportveld. Ik herinner me dat ik vanaf het schoolplein ooit eens een sneeuwbal tegen de winkelruit gooide. Ik ga er vanuit dat het voor een belager bedoeld was en dat het afweek. Het spatte uiteen tegen de ruit. Dat moet behoorlijke schrik hebben opgeleverd. De winkelier -ik weet niet meer of het een Pomp of een Paas was- kwam de winkel uitgevlogen en gaf mij ter plekke een flinke aframmeling. Daar zou zo’n man nu niet meer zo makkelijk mee wegkomen, maar dit terzijde. Raampjes inkegelen was overigens één van mijn grote jeugdzonden. De Paas/Pomp-methode heeft mij denk ik mede van deze ondeugd afgeholpen. De vaste winkels hadden veelal een bezorgservice en daarnaast waren er nog ambulante handelaren, zoals melkventers en groenteboeren. Harm Smit en Popko Lanting gingen langs de deuren met een melkkar en Wolf uit Gasselternijveen kwam langs met zijn groentenbusje. De meeste van deze mensen zijn inmiddels uit de tijd. Tannie Kupers was de eerste dode in mijn oude buurtje waarvan ik het nog weet. Ik was op een dag na 13 jaar. Zij was zeer geliefd. Het buurtje verkeerde in diepe rouw. Het winkeltje kwijnde zonder haar levendige aanwezigheid spoedig weg. In feite ging het met de meeste winkeltjes bergafwaards toen de auto haar intrede deed en de mensen een dorp verderop hun etenswaren en andere spullen gingen kopen. Dat heet in de volksmond ‘vooruitgang’ en dat is, houden we ons steevast voor, niet tegen te houden. Over niet al te veel jaren weet niemand meer dat er ooit een florerende middenstand met ‘stenen winkels’ in Gieterveen was. Alleen Riek Poelman, de vrouw van Stoffer, leeft nog. Zij is inmiddels 102 jaar oud. Chapeau!