Column “Hondjes”

448

Naarmate een mens ouder wordt, komt hij op een dag tot het besef dat hij meer jaren achter zich dan voor zich heeft. Bij sommige mensen dient zich dit gevoel al heel vroeg aan, maar bij anderen kan het heel lang uitblijven. Ik ben denk ik van het tweede soort. Misschien wel omdat ik met plezier terugkijk op hetgeen geweest is en waar ik op gezette tijd inspiratie uit put. Wat komt is toekomst. Daar is niets van te zeggen. De hang naar vroeger wordt gevoed door allerlei programma’s op radio en televisie, ik kijk en luister er graag naar. De mooiste verhalen komen echter van oude mensen die nog goed bij kennis zijn en die je terloops aanspreekt. Je krijgt dan het gevoel op de eerste rij te zitten. Mijn schoonmoeder behoort tot deze groep. Hoewel ze af en toe weleens een steekje laat vallen, probeer ik er uit te halen wat er in zit, want het geheugen is een raar ding dat maar wat graag de boel in de war stuurt. Ze laat zich het welgevallen. Het geeft haar het gevoel nog helemaal mee te doen.

Om haar even uit de alledaagse sleur te halen gaan we regelmatig meestal op zondagmiddag met haar op stap. Vanmiddag gingen we naar het Veenkoloniaal Museum te Veendam. Voor mijn vrouw en ik geen onbekend terrein. ‘Oh Veendam, leuk..’ zegt ze, als ik haar vertel waar we op afgaan. Wijlen haar man zat hier op de Mulo, aan het hertenkamp. In het museum veert ze helemaal op. Het is alsof haar kindertijd zich spontaan heropent.

In het winkeltje kent ze elke doos of blik. ‘Oh ja, en dan stond er een fles op de toonbank en dan kochten we voor een halve cent snoep en dan zaten we net zo lang te zoeken tot die man boos werd en dan hadden we een lol joh…’ zegt ze met twinkeloogjes. In het Rigazaaltje zeg ik dat Veendam vroeger veel handel dreef met deze stad in Letland. Voor het grote stadspanorama zegt ze dat het net Martenshoek bij Hoogezand is. Daar heeft ze een jaar gewoond. ‘Nee’, zeg ik ‘dit is een foto van Riga’. ‘O ja, Riga’ zegt ze me na.

Bij een vitrine waarin een paar dozijn porseleinen hondjes staan vertel ik dat schippers die hondjes bijvoorbeeld uit Riga meenamen en dat ze die aan vrouwen van lichte zeden schonken. ‘Oh, wat lief’ zegt ze. ‘Weet je waarom ze dat deden?’ ‘Nee’ zegt ze. ‘Nou, die vrouwen zetten zo’n hondje op hun vensterbank en als ze een bezoeker kregen dan schoven ze het gordijn er even voor. Zo wist elke andere zeebonk dat zij bezet was’. Ze knikt ietwat bedremmeld. ‘Goh, dat jij dat allemaal zo goed weet’ zegt ze. We kuierden verder door het oude HBS-gebouw en dronken een theetje in het Van Beresteyncafé en tegen vijfen brachten we haar, zoals gebruikelijk, terug naar het zorgcentrum.

Nog één en al lach krummelde ze naar het eetzaaltje. De verpleegster liep haar met open armen tegemoet en zei ‘En waar bent u deze keer naartoe geweest?’  Iedereen zweeg, want ze verwachtten iets. Mijn schoonmoeder dacht even na en zei: ‘Naar Riga geloof ik, en daar hebben ze hele mooie hondjes, hè Willem? Jij moet maar even vertellen waar ze die ook alweer voor gebruikten, want dat weet ik niet meer zo precies’ en ze schoof haar stoel naar achteren en plofte meteen neer. Zelfs de kanarie was benieuwd. Alleen de aardappeltjes sputterden tegen, maar tien paar ogen keken me  hongerig aan. Ik zocht haastig naar een uitweg. ‘Hondjes, ja hondjes.. eh…’

 

Willem.