Voorlezen op school
Als je geen kinderen hebt en geen bestuurlijke of pedagogische funktie, dan is de kans groot dat je na je vervolgopleiding nooit meer in een klaslokaal komt. Bij mij was dat het geval. Ik zeg ‘was’, want onlangs was ik in het kader van Meertmaond Streektaolmaond voor het eerst sinds jaren weer in een school. Onze eigen dorpsschool welteverstaan. Het was voor mij totaal onbekend terrein. Ik zag dan ook meer tegen deze confrontatie op dan tegen het voorlezen. Ik begaf mij naar de aangewezen klas en laveerde voorzichtig tussen de kabouterachtige tafeltjes en stoeltjes door naar voren en installeerde mij aldaar. De juf introduceerde mij met: ‘Jongens, hier is een meneer die verhalen schrijft en die gaat voor jullie nu een verhaal in het Drents voorlezen’. ‘Drents?’ hoorde ik iemand zeggen, alsof Chinees eerder binnen zijn bereik lag. Zij bezagen mij in hun biotoop als een reus en dat maakte indruk. Helemaal overdreven is deze voorstelling niet want tussen de tijd dat ik deze leeftijd had en nu liggen 55 jaren. Het dorp is inmiddels drie scholen verder. De opdeling in bovenzinnigen en vrijzinnigen is gelukkig allang opgeheven en het onderwijssysteem heet nu Dalton. Ik testte eerst even de kennis van het dialect -dat viel mee- en vertelde dat feitelijk iedere taal dialect is. Taal is afspreken hoe je dingen zegt en schrijft en daaruit ontstaat één hoofdtaal en dat is de landstaal. Was alles in het leven maar zo eenvoudig. Daarna las ik mijn verhaal over de klokkenmaker van Gieterveen (omgezet in het plat) voor. De kinderen luisterden aandachtig. Onderwijl maakte meester Henk foto’s. Ook dat is in mijn lagereschooltijd nooit gebeurd. Ik weet nog dat mijn school, de Burgemeester Nijenhuisschool, uitverkoop hield en hoe ik door de gang wandelde en in een wolk van weemoed elk detail voor de allerlaatste keer als stofgoud in me opnam. Tegen een jongetje dat met mij opliep en mij van alles vertelde zei ik dat ik hier op de gang vroeger nog vogelkastjes had gemaakt. Als kind heeft alles nog een blanco geschiedenis. Toen ik hem vertelde dat ik de opening van deze school in 1959 nog had meegemaakt zei hij dat ik dan wel heel oud moest zijn. Daar had hij wel een beetje gelijk in. Voor je het weet ben je van al die rotscholen af en sta je werk te doen wat niets met de opgedane schoolkennis te maken heeft. Zo gaat dat. Ik kocht op die verkoopdag een krukje waarvan het jongetje zei dat hij daar vaak op had gezeten. Het staat boven bij ons en doet soms dienst als bijzettertje als er veel visite komt.
Nee, ik hield niet zo van naar schoolgaan. Wel van kennis opdoen, maar niet van de manier waarop dat moest. Als ik nu zo’n lokaal zie, de aankleding, de samenwerking van kinderen en leerkrachten… man-man, dat is gewoon een feest! Ik zei de kinderen ook dat ze vragen mochten stellen. Een jongetje vroeg wat ik zoal als schrijver de hele dag doe. Ik zei dat ik zelf bijna nooit zeg dat ik schrijf en dat ik dus ook niet hoef te zeggen dat ik schrijver ben.
Ik zag hem hierover nadenken. ‘Het verzinnen van die verhaaltjes is eigenlijk een beetje liegen’, zei ik ‘en dat mag toch niet?’. Ik zag het jongetje wat bedremmeld kijken. Iedereen moest ineens lachen en ik ook, want wat is er mooier dan tegen de klippen op fantaseren en er niemand pijn mee doen?
Na de voorlezing praatten we in het kantoor van meester Henk nog even na en daarna wilde ik nog even naar Bronneger waar de zoon woont van de burgemeester waar onze oude school naar werd genoemd, Gerard Nijenhuis. Zo zie je maar hoe dicht de geschiedenis op je huid zit en hoe je er zelf deel van uitmaakt. ‘Volgend joar weer?’ zei oud-meester Bé toen ik op de fiets sprong. ‘Zeker’, zei ik zonder nadenken, ‘volgend joar weer’.
Willem