Column Willem Haandrikman “de nieuwe Hunze”

507

De Nieuwe Hunze

Het weer was geweldig, te mooi om thuis rond te hangen en ik wilde de onlangs klaargekomen loop van de Hunze wel eens in alle rust bekijken. Vanuit de auto kan dat ook wel, maar lopend of fietsend is toch veel beter. Begin maart is het en dan al 15 graden, dat is toch wel uitzonderlijk. De wereld leek op slag in rep en roer. Op Bonnerveen werd ik door een grote groep wielrenners bijna van de weg gereden. Ze bezetten de hele straat, één met hun sport, daardoor vergaten ze al het overige verkeer. Nadat ik mijn evenwicht weer had hervonden, mijn schrik en kuif waren gezakt, draaide ik Herenweg-Zuid in op weg naar de oude stuw. Vroeger gingen mijn broer en ik hier weleens vissen, maar nadat ik ooit eens een stevige paling aan de lijn kreeg en geen raad wist hoe het kronkelende beest te verlossen ben ik er subiet mee gestopt. Nu ligt de oude stuw er een beetje verloren bij. Er stroomt geen water meer over. Honderd meter richting Bonnerklap houdt de rivier op. Het is een basin van roestbruin water geworden. Zo dood als een pier, als je het mij vraagt. Een treurig gezicht, hoe mooi de meandering ook geworden is. Vermoerassing, noemen ze dat geloof in kennerskringen.

De andere kant opkijkend is het al niet veel beter. Over niet al te lange tijd is het een zee van gele lelies, lissen en plompen andere waterflora. Prachtig hoor, daar niet van, maar ik hou ook van strakke zich eindeloos uitstrekkende oevers. Misschien zelfs nog wel meer dan van zo’n rivier dat geen wallen kent. Wat is daar op tegen? Maar de tijd verandert en de waterlopen krijgen een andere betekenis. Waterberging, heet het nu. Ik fietste de Noordveense-dijk op. Een tweede groep wielrenners deed mij uit voorzorg al de berm induiken. Met veel hard gepraat zoefden ze mij voorbij. Uitkijkend over het zompige land zag ik grote groepen vogels in het water dobberen en heen en weer vliegen. ‘Dit is wel hart-stik-ke mooi!’, zei ik bijna hardop, want hoe het ook zij: ik wil deze nieuwe natuur met plezier beleven. Maar dat ouwe zit me ook nog hoog. Een paar jaar geleden zag ik hier voor het eerst een combine op rupsbanden. ”t Is hier veuls te nat’ zei een ex-boer die naast mij stond toe te kijken. Dat was ook zo. De kok- en andere meeuwen zijn gewoon gebleven en krijsen boven het half ondergelopen land. Weten die landhervormers van nu dat dat ook zijn charme had? Bij de bruggen is het landschap helemaal op de schop gegaan. Ik liep het gebied door en stak over naar het zuidwestelijk gelegen gebied dat ik vanwege de veelheid zwanen Het Kleine Zwanenmeer ben gaan noemen. Aan dat water vond ik een groot stuk vuursteen. Wie weet hebben hier ooit rendierjagers rond gezworven en een kampement gehad.

Bij de glijsteiger aan de uitgegraven oude lus van de Hunze trof ik een man in een speciaal pak naast twee kano’s. Ik groette hem vriendelijk. Hij groette terug. Ik keek nog even rond naar een tweede kanovaarder, maar zag niets. ‘Wonderlijk’ dacht ik. Ik stapte weer op m’n fiets en reed via om omweggetje weer naar huis. ‘Het is er prachtig’ zei ik tegen mijn vrouw, in de hoop dat ze  geen spoortje weemoed zou ontdekken. Over een paar jaar weet ook ik niet beter dan dat het altijd al zo geweest is. Nog even doorbijten dus.

Willem