Column Willem Haandrikman “Scherpe randen”

448

Scherpe randen

Mijn vrouw lag na haar knieoperatie op kamer zeven van het ziekenhuis. Ik zocht haar ’s middags na de operatie op. Ze was weliswaar weer goed bij, maar ze was erg misselijk en daardoor sprak ze niet veel. De twee patiënten die die ochtend tegenover en naast haar lagen waren inmiddels ontslagen en de bedden lagen er verlaten bij. Zij waren eerder die week allebei aan heup of knie geopereerd. Er wordt tegenwoordig ook wat afgefröbeld aan de scharnieren van ons beendergestel. Schuin tegenover mijn vrouw lag alleen nog een oudere vrouw die met een nogal harde stem alle leed van haar eigen vierkante meter bij elkaar mopperde. Je hebt van die mensen. Geen gêne, niks… rondhakken met de botte bijl. De bezoektijd was van half vier tot vijf uur en al die tijd had zij bezoek. Eerst kwam haar dochter -deze kennis kwam voor mij natuurlijk langzamerhand- toen kwam haar broer en weer later twee kleindochters. Zij was anders dan al die andere patiënten gevallen en had daarbij haar heup gebroken. Dat verhaal hoorde ik uitgebreid bij iedere nieuwe bezoeker. Ook de plek waar ze was gevallen kon ik na een tijdje aardig uittekenen.

Op zeker moment gebood ze haar dochter even naar de stad te rijden om enkele onderbroeken voor haar te kopen, want ‘dit ding wak nou anheb, doar zit scharpe raand’n an’ zei ze op volle sterkte ‘en die sniet mie in de bill’n’. Mijn vrouw schoot even door haar misselbui in de lach en ik keek om me goed te houden heel strak naar de plinten langs het bed. Dat van die scherpe randen herhaalde ze overigens nog een paar keer voor de dochter terug was. ‘Ik heb’r tien mettenomen’, zei ze ‘allèn in’t zwart, want wit was d’r niet meer.

Je moet zulf maor kiek’n waj hebb’n wilt. Ze bint eventueel te ruil’n’. Het was een paar seconden stil. ‘Zwaa-aart?’, zei toen de moeder alsof ze het vanuit haar tenen opdelfde. ‘Ik droag toch gien zwaarte underboxems. Bej niet goed wies worden. En nog wel tien! Ik heb thoes ja wel een kast vol underboxems’. De dochter sputterde dat ze’t hele spul zó weer terug zou brengen, maar dat stond de moeder tegen. Ze moest er even over nadenken, zei ze strak. Die scherpe randen wogen bovendien ook zwaar. Broer zei nu dat-ie op huus-an ging en toen hij net de bocht om was kwamen de kleindochters binnen. Oma had kennelijk de hele textielwinkel nog voor zich op bed uitgespreid, want de jongsters reageerden meteen. Oma bromde wat. ‘Maar zwart is juist harstikke leuk’ riepen ze bijna in koor. ‘Vooral heel cool en modern’, zeiden ze met een Hilversumse roltong. Aardig was het om te horen dat er over drie generaties drie totaal verschillende talen werden gesproken. Als mijn vrouw zich goed zou hebben gevoeld zou ik mij aan dat harde geklep hebben geërgerd en haar op zeker moment tot kalme hebben gemaand, maar nu kreeg het wel iets vermakelijks. Het nam de scherpte van het altijd wat beladen bezoek aan een ziekenhuis wat weg!

Mijn vrouw was ondanks het gepraat in slaap gevallen. Ik wilde haar niet wekken en daarom wachtte ik tot alle bezoekers weg waren, toen leek het mij het juiste moment om ook te gaan. Ik stond op en keek tijdens het omdraaien even kort naar de vrouw aan de overkant. Ze zat aan de onderbroeken te frunniken en vouwde ze netjes op. ‘Tien poar ok nog wel’ zei ze en nu op gedempte toon. Je kunt ze nog ruilen, dacht ik, maar dát zou ze als ik het zo bekeek denk ik niet doen. En over de randen -al dan niet scherp- zal ik morgen wel meer horen.

 

Willem