Het was eind van september, warmer dan menig hoogzomerdag, ik besloot een eindje te gaan fietsen. Even d’eruit. Ik koos voor de richting De Hilte en dan naar Gieten. Ik was niet de enige. Afgezien van andere fietsers leek de natuur wel in brand te staan; zoveel geluiden en zoveel bezigheden! Een paar vlaamse gaaien scheerden vlak voor me langs, elk met een eikel in de snavel. Een vlucht voor elke eikel. Nauwelijks onderweg of ik had de nodige ooievaars, meeuwen en reigers al gezien. Op de brug bleef ik even staan. Wat een activiteit rondom me, wat een beweging! De nieuwe meander groeit gestaag. Twee eenden zwommen in het nieuwe water. Je graaft een sloot, welwater komt tevoorschijn en voor je het weet zijn er vogels en vissen. Twee kilo eend tegenover twee x vier ton geel/groene trekkers. Het is een vergelijk van niks, maar ze laten zich mooi niet verjagen. Jan Hertmans heeft een goeie klant aan boerend Nederland. Twee hydraulische kranen zwaaiden hun stijve armen als windvanen rond. Als kind heb ik het nog meegemaakt dat hier de wallen werden rechtgetrokken en nu gaat alles weer op de schop. De oude Hunze ligt er een beetje verloren bij. Ze krijgt zij-armen en boezems en wordt uitgedroogd. Een rivier op haar retour. Gek eigenlijk. Vroeger werden die wallen elk seizoen zo schoon als een tuinslootje gemaaid. Ik kan er maar moeilijk aan wennen. Het zal allemaal wel nut en noodzaak hebben. Het oude Meeklem-gebied is totaal verdwenen en dat was toch ook ooit oud en geliefd landschap? Er bloeiden hele plakken dotterbloemen en in de sloten waterviolier. Waar vind je dat nog? Aan de zuidkant van de rivier is de boel helemaal open getrokken. Ik vraag me af of het wel zo geweest is. Of er niet met grove pen en een flinke schep zout mens-aardige natuur wordt geschapen, los van de historie. Moderne, biologisch verantwoorde natuur. Ik reed weer verder en ik zag een bietenrooier. Een Machine zo groot als een ouwerwetse dorstmachine. Zes mansgrote wielen eronder. Twee trekkers van een paar honderd pk reden de volle dumpers naar de gigantische berg. Even verderop een al even grote aardappelrooier. De afvoerder, een jongen die bijna niet te zien was in de cabine, reed alsof de duvel hem op de hielen zat. Maar ja, als het gaat stortregenen kun je het verder schudden. Over schudden gesproken: mijn vader gebruikte dat woord nogal eens om aan te geven of een oogst goed of slecht was. ‘Het schudt niet al te best’ zei hij dan bijvoorbeeld. Ik zeg het hem nog weleens na, maar die jonge jongens kijken me dan aan alsof ze het in Keulen horen donderen. Ik reed de Hondsrug op en keek uit over het Hunzedal. De trekkers en de rooimachines leken nu dinky toys die haastig voortploegden. ‘Het kan ook wel wat rustiger’ dacht ik. Een beetje stilstand is niet meteen achteruitgang, zoals die snelle economen ons wijsmaken. Ik fietste terug. In een weiland ergens halverwege graasden een paar koeien. Twee weidepompjes stonden naast elkaar aan de slootkant. Ooit zorgde dit kleine apparaat voor een revolutie in de watervoorziening van het vee en was in die zin niet minder belangrijk dan die grote machines van nu. De zon liet zich niet meer zien. Misschien net als de ouwe Hunze een beetje uitgeblust of zomermoe. Maar ach wat kan het leven op zo’n ogenschijnlijk doodgewone doordeweekse dag toch prachtig zijn. Ik heb het niet voor het zeggen, maar van mij mag het tot de kerst wel zo blijven.
Willem