Groot en klein leed

1452

Ik was er even helemaal doorheen, zoals dat tegenwoordig heet. Al die problemen die ons luizig leventje zowat de adem benemen…,  je krijgt er wat van. En kreeg je het nieuws maar van één kant, maar de waarheden en onwaarheden vliegen je als sneeuwballen om de oren. Je weet niet meer wáár je en in wíe je moet geloven. In het kamp van Het-Valt-Allemaal-Wel-Mee of in die van dat duistere Great Reset? Want de wereld is mijns inziens behoorlijk overspannen. Ik was er kortom helemaal klaar mee en dus stelde mijn vrouw voor om een stukje te rijden. Een echte remedie is dat natuurlijk niet, maar voor een moment geeft het gezonde rust en dat werkt verfrissend. De geest even laten waaien. Op naar het Noorden….!

We reden richting Woudbloem. Dat is een gehucht boven Harkstede bestaande uit een aantal boerderijen en burgerhuizen en een rijtje prachtig gerestaureerde huisjes aan de  Scharmer Ae. Bij de brug in het centrum -nou ja, centrum- bevindt zich een bankje en daar zouden we, zoals enkele keren eerder, onze meegebrachte thee drinken. Hoe simpel wil je het hebben. Ik had met Rossi een rondje gelopen en was net weer terug toen ik een al aardig bejaarde man enigszins zoekend over de brug naderbij zag komen. Hij keek in en over het water, speurend langs het riet en kwam toen langzaam naar ons toe. Op enige meters van ons verwijderd bleef hij staan en riep alsof wij mijlen verwijderd waren: ‘Zit u hier al lang?’ Ik zei naar waarheid: ‘Ach, een kwartiertje misschien’. De man verstond mij kennelijk niet en kwam iets dichterbij. Twee keer ging het ‘Hoe lang?’ en ‘Een kwartiertje’ over en weer, waarbij ik het de laatste keer bijna uitschreeuwde. De man was duidelijk hardhorend. ‘Weet u wat het is’, zei hij ‘ik heb een uurtje geleden hier mijn fietshelm laten liggen. Heeft u misschien hier ook een helm gezien?’ ‘Nee, die heb ik niet gezien’, zei ik schudhoofdend. Het schreeuwen ging nog even over en weer. Ik begaf me ten einde de man ter wille te zijn naar het tamelijk wrak steigertje en met gevaar voor eigen leven spiedde ik langs de beschoeiing. Nergens een helm te zien. Mogelijk was een karper of een snoek er mee vandoor gegaan, maar dat zei ik natuurlijk niet hardop. ‘Dan moet ik maar zonder helm verder’, zei hij somber. Tja, wat moesten wij daar op zeggen. De man verwijderde zich nog niet geheel overtuigd schoorvoetend, de fiets als een stuk ballast meevoerend. Aan de overkant gekomen begon hij te bellen met misschien zijn eega of een andere familiegenoot. Wij filosofeerden hoe hij er pas na een half uur achter was gekomen dat hij zijn helm niet op zijn kop had, terwijl hij er kennelijk wel aan gewend was, en dat hij daarna was teruggefietst naar hier. Zoiets kwam mij raar voor. Was de goede man net als ik door al die ellende in de wereld misschien ook een beetje van slag of was het het begin van de grote aftakeling? Ik had hem graag geholpen aan een helmpje, maar in Woudbloem is geen fietsenzaak waar je eventjes eentje kunt kopen. In Woudbloem is namelijk geen middenstand, helemaal niets. Ja, rust, maar daar koop je niets mee. Wij dronken onze thee op en reden verder. We passeeren regelmatig fietsers en sommige droegen een helm en onbewust dacht ik dat er hier ergens iemand rondpeddelde met een helm die hij of zij gevonden had bij dat bankje in Woudbloem. Of zou die man zo in de war zijn dat hij meende een helm te hebben bezeten? Dat kan ook nog. En zo kwam ik thuis met een onopgelost probleempje. Enfin, de man zal ook wel weer thuis zijn gekomen en wie weet meteen de volgende dag een nieuw helmpje hebben gekocht. Was alles maar zo makkelijk op te lossen. We zouden het er voor doen. Enfin, ik wens u allen een fijne zomer en tot wederhoren.

Willem.