Column Willem Haandrikman Augustus

400

Tuneelstok

Zoals u, lezer, misschien wel zult weten, heb ik vorig jaar naar aanleiding van het 550-jarig bestaan van Gieterveen een toneelstukje geschreven. Ik was zelf met dit historisch gegeven aan komen draven en voor ik het wist
rouleerde het bericht dat ik een toneelstuk over dit heugelijk gebeuren zou schrijven. Schrik-schrik!! Ik weet van weinig van toneel af. Ik dacht er lange tijd over na, zette wat zaken op een rijtje en op een vroege ochtend rolde alles op zijn plek en tegen de middag was het ‘ding’ af. Het is gelezen en gewogen en tot mijn opluchting met succes opgevoerd. Klaar, maar enige tijd later dacht ik er nog eens over na en vond dat het stuk anders kan en
herschreef het als z.k.t (zeer korte tragedie). Om Bé Blauw tegemoet te
komen die me onlangs vroeg mee te willen werken aan een drents streektaal-programma. Helaas werd ik daar niet voor uitgenodigd. Aan dubbeltaligheid hebben taalpuristen weinig boodschap, al is de praktijk eerder regel dan uitzondering. Genoeg, genoeg!!! Open de gordijnen. Het toneel is vrij.

Van de zijkant komt een modieus geklede dame met een rolkoffer op. Ze kijkt verbaasd om zich heen en zegt krachtig en langgerekt ‘Hèèè..’
Van de andere kant komt Broeder Johannes op. Gekleed in bruine pij, koord
om de middel, sandalen, volle baard, stevig postuur. (Heeft u een beeld?).
Hij beziet de reizigster, loopt er omheen en begint dan keihard te lachen. Hij slaat zich op de knieën en houdt zijn buik vast. Hij valt haast om van plezier.
Reizigster : Wat sta jij daar te lachen, monnik?
Broeder Johannes : (lachend) Benn joe verdwoald?
Reizigster : Dat ligt eraan waar ik zijn moet, monnik.
Broeder Johannes : Jaowel, maor dit (hij tikt hierbij op de koffer) is nait van
dizze tied.
Reizigster : Wat is daar mis mee, monnik?
Broeder Johannes : Joe benn minstens 500 joar te vroug, ik (hij tikt zichzelf
hierbij op de borst) ben van dizze tied. Joe nait.
Reizigster : Wat bazel je man. Iedereen is van dizze tied ( bij ‘dizze
tied’ schudt ze krachtig met haar bovenlijf).
Broeder Johannes kijkt nu verschrikt om zich heen én naar het publiek, ziet
bloterige mensen, hoort muziek opzwellen en ziet auto’s. Dan rukt hij zijn pij open, waardoor er een kleurrijk zomertunue zichtbaar wordt.
Broeder Johannes : Joe hebbn geliek, ’t is ain groot misverstand.
Hij grist uit één van de broekzakken een mobieltje en belt
Broeder Johannes : Ja Abt, hier met mie, Johannes. Zeg eh, wat ik zeggn
wol, ik kom nait weerom. Ik begun hier in Gaiterbuurn
een tapperaitje. Joe regeln de finansiejn moar eevn
met Florentinus. (Even stilte) Joa, ’t is goud zo. De
Heere zeegn joe ook.
Hij stopt zijn mobieltje weer in zijn zak en zegt poeslief tegen de verbouweerde reizigster: Most ’n kop kovvie hebbn wicht of wolst olvast ‘n
potje Hunzebier?
Hij slaat zijn arm om haar schouder en samen lopen ze het toneel af. einde

Zo had het ook gekund, maar ja, dan had ik die andere 4 figuren weg moeten laten en hoe aardig waren die schulte, die kiepvrouw, die moeder en dochter en die caféhouder niet. Mogelijk over 4 jaar een vervolg, zeker als het aan meester Blauw ligt.