Voorjaar… of toch niet?

611

De wandelingen door mijn dorp en omgeving worden voor een groot deel ingegeven door de biologische ritmiek van Rossi. Lange tijd ligt hij ’s ochtends op zijn stoel of op zijn matje en plotseling springt hij overeind en wil eruit. Met een tuintje als de onze is dat op zich geen probleem, maar meneer wil meer. En zo begeef ik mij ’s morgens tegen half tien op pad. Dat was tot voor enige weken geleden geen enkel probleem. Ik liep mijn loopje, moest regelmatig uitwijken voor een passerende auto of trekker en sprak onderwijl menigeen aan. Maar ineens lijkt de wereld veranderd. Liep ik doorgaans op het trottoir en hield ik Rossi kort aangelijnd om geen ongemak of ongelukken te veroorzaken, nu had ik de straat ineens voor ons alleen. De reden van deze verandering is de aanscherping van de leefregels in verband met de verspreiding van het coronavirus. Vanaf het moment dat onze minister-president dit invoerde zijn we ons massaal gaan opsluiten ofwel cocoonen. Promt erop sloten ook allerlei zaken waar meer dan 99 mensen bijeen kwamen. Dat getal is overigens al drastisch naar onderen bijgesteld. Daardoor zijn nu alle festiviteiten afgelast of opgeschort. Buurthuizen, horecagelegenheden, scholen, bibliotheken, kerken en andere instanties waar mensen voor vermaak, educatie, studie of bezinning terecht kunnen, zijn op verzoek van vadertje Staat gesloten. Het zijn wonderlijke en zoals een mevrouw mij onderweg op minstens drie meter afstand toeriep, ook ‘beangstigende’ tijden. De rust die overdag al vreemd aandoet, ervaar ik ’s avonds bijna als bedreigend. Het is werkelijk oorverdovend stil. En hoewel ik intens van stilte kan genieten, bekomt me deze stilte eerder als bedreigend. Het is geen gewenste stilte. Vandeweek op een avond -Rossi eiste zijn lopie- kreeg ik ineens een schrikgedachte dat ik acuut doof was geworden. Een groot deel van de Veenakkers afgelopend kwam ik nooit één auto tegen. Ook de N33 was onwezenlijk stil. Zelfs vanuit het luchtruim kwam geen enkel geluid. Het was bijna ‘surrealistisch’. Onheilspellend. Unheimlich, zoals onze Oosterburen zouden zeggen.
Hoe deze situatie moet voortduren is niet te zeggen. We moeten in ieder geval afstand houden van elkaar. Daardoor is bezoek aan verpleeghuizen en zorgcentra, zelfs van de allernaasten, voorlopig uit den boze. Voor mensen die deze situatie niet kunnen begrijpen (en dat zijn er héél veel) is dit in één woord verschrikkelijk. Er zijn mensen die durven beweren dat we hier uiteindelijk sterk uit zullen komen. Ik vind dit op zijn zachtst gezegd bijna harteloos. Alleen voedselwinkels, drogisterijen en hulpposten zullen hoewel ook steeds beperkter nog wel open blijven. Nu al heb ik, door dat spook van het ‘afstand van elkaar moeten houden’, soms het gevoel alsof ik mij in een vreemd land bevind, omdat ook het even gezellig over en weer kletsen in een winkel of op straat door deze maatregel aan banden lijkt te zijn gelegd. We zijn ongewild tot zwijgen gebracht. Communiceren met mobieltjes of appen kan uiteraard wel, maar dat is toch anders. En verder kan men zich uitleven in de vrije natuur. Vandeweek waren we even bij het Nije Hemelriek. Naar de drukte te oordelen leek het wel een zomerse vakantiedag. Alles staat prachtig in bloei. We moeten immers wel door. Met somberen komen we er niet. Met behulp van artsen en verplegend personeel en de blijvende aanvoer van voedsel móet dat lukken. Kop d’er veur, zal ik zo zeggen. Tot horens maar weer.
Hart. groet, Willem